domotica
- do·mo·ti·ca
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van elektronica voor thuisgebruik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | domotica | - |
verkleinwoord | - | - |
de domotica v
- (elektrotechniek) het automatiseren van de woning aan de hand van elektronica
- Met domotica kan jij bijvoorbeeld je verwarming op afstand bedienen.
- Het woord domotica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "domotica" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be