• do·mo·ti·ca
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van elektronica voor thuisgebruik
enkelvoud meervoud
naamwoord domotica -
verkleinwoord - -

de domoticav

  1. (elektrotechniek) het automatiseren van de woning aan de hand van elektronica
    • Met domotica kan jij bijvoorbeeld je verwarming op afstand bedienen. 
41 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be