dokterden uit
- dok·ter·den uit
vervoeging van |
---|
uitdokteren |
dokterden (...) uit
- meervoud verleden tijd van uitdokteren
- Wij dokterden uit.
- Jullie dokterden uit.
- Zij dokterden uit.
- Wij dokterden uit.
- Het woord dokterden uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.