• dok·ter uit
vervoeging van
uitdokteren

dokter (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdokteren
    • Ik dokter uit. 
  2. gebiedende wijs van uitdokteren
    • Dokter uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdokteren
    • Dokter je uit?