• do·de·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord dodelijkheid
verkleinwoord

de dodelijkheidv

  1. het vermogen om te kunnen doden
     Die dodelijkheid voor het doel is duidelijk terug te zien in zijn cijfers. Darwin is dit seizoen met meer dan een derde van zijn schoten trefzeker, geen enkele spits in de Europese topcompetities is effectiever. De Uruguayaan maakt dit seizoen een doelpunt per 76 minuten, alleen wereldspitsen Erling Haaland en Robert Lewandowski noteren een beter moyenne.[2]
  2. (figuurlijk) het vermogen om ernstige schade te kunnen veroorzaken
     Ook actieplannen, zoals al bestaan in enkele steden, waar bijvoorbeeld de bouw in de middag wordt stilgelegd, drinkwater en ORS worden uitgedeeld en publieke koelruimtes zijn, moeten op basis van betere voorspellingen worden uitgebreid. "We hebben nog niet het punt bereikt waarop we mensen duidelijk maken dat ze tijdens bepaalde hittegolven echt binnen moeten blijven. Dat speelt een grote rol in de toenemende dodelijkheid ervan."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ajax gewaarschuwd: Darwin evolueerde bij Benfica tot dodelijkste spits van Europa” (Woensdag 23 februari 2022, 06:18), NOS
  3.   Weblink bron
    Aletta André
    “Hittegolven teisteren India steeds vaker en eisen hun tol: 'Absoluut intensiever'” (Woensdag 28 juni, 19:45), NOS