• di·vi·ni·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord diviniteit diviniteiten
verkleinwoord

de diviniteitv [2]

  1. goddelijkheid
    • Het is betreurenswaard. Men kan niet positief genoeg stelling nemen tegen deze vorm van afgoderij, ook al betreft het een der zeer groten. De Beethoven-verering van verleden jaar heeft reeds ontstemming gewekt in de kringen der muzikaal weldenkenden. En Beethovens diviniteit kan wel enige stoten verdragen. Maar Debussy? Nog altijd slaat men hier meer acht op hoeveelheid dan op hoedanigheid en het aantal van Debussy's kunstwerken is gering. [3] 
  2. godgeleerdheid
53 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]


  1. diviniteit op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)(2011)–Willem Pijper Muziekbesprekingen oktober 1927
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be