• dis·sen
  • (indirecte belediging) Jamaicaans Engels, waarschijnlijk via de Verenigde Staten naar Nederland gekomen.

de dissenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dis

de dissenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord diss
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dissen
diste
gedist
zwak -t volledig

dissen

  1. een maaltijd opdienen
  2. overgankelijk indirect beledigen door gebruik van daarvoor geschikt taalgebruik of gedrag[1]
    • Waarom loop je me zo te dissen? 
92 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[2]


dissen m

  1. deze


dissen m

  1. deze