dispenser
  • dis·pen·ser
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘doosje voor tabletten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1979 [1]
  • afgeleid van to dispens met het achtervoegsel -or [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dispenser dispensers
verkleinwoord dispensertje dispensertjes

de dispenserm

  1. apparaat dat er voor dient om een kleine afgepaste portie uit een grotere voorraad te nemen
    • Je kunt natuurlijk een dispenser gebruiken, maar heb je die niet in een huis, dan is er nog een andere oplossing. Om ervoor te zorgen dat de folie minder plakt en makkelijker af te scheuren is, bewaar je de rol namelijk in de diepvries. [3] 
    • Qwik staat voor de snelheid in gebruik van de dispenser, die uitblinkt in eenvoud. De jury is lovend over Reilinks ontwerp en beoordeelt de Qwik tapedispenser als een ultraslim product met een prachtig design dat consumenten zeker zal aanspreken. Qua design en gebruiksgemak is het volgens de jury een waardevolle aanvulling op de al bestaande plakbandapparaten. [4] 
    • Verpakkingsvrije winkel ‘Bag & Buy’ opent deze week de deuren in Utrecht. Klanten kunnen producten als koffie, pasta, noten tappen uit dispensers en meenemen in zelf meegebrachte verpakkingen. [5] 
90 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[6]