Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • die·zelf·de
Woordherkomst en -opbouw

Aanwijzend voornaamwoord

diezelfde

  1. die gelijke identiteit bezittend; meervoud of mannelijk en vrouwelijk enkelvoud, zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt
    • Is dat is diezelfde brief?. 
    • Dat zijn weer diezelfde als gisteren. 
     Diezelfde dag vonden wandelaars op het strand bij het Zuid-Hollandse Monster het lichaam van een jongen van 15, die vrijdagavond verdween in zee.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be