Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • die·ren·haar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dierenhaar dierenharen
verkleinwoord dierenhaartje dierenhaartjes

Zelfstandig naamwoord

het dierenhaaro

  1. een haar van een zoogdier
    • Veel mensen zijn allergisch voor dierenharen en kunnen dan ook geen huisdieren houden. 

Gangbaarheid