• dichtst·bij·zijnd
stellend
onverbogen dichtstbijzijnd
verbogen dichtstbijzijnde
partitief dichtstbijzijnds

dichtstbijzijnd

  1. het meest in de buurt
    • De dichtstbijzijnde winkels werden het meest bezocht. 
     De dichtstbijzijnde stad was Tehachapi waar ik een grote kamer in het Best Western Hotel nam.[1]
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be