• dicht·klik·ken

dichtklikken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtklikken
klikte dicht
dichtgeklikt
zwak -t volledig
  1. met een klikkend geluid iets sluiten
     Nu volstond ik met het goed dichtklikken van de glazen tussendeuren om de katten te beletten achter ons aan te komen.[1]
     Er zijn maar weinig zwarte Amerikanen die nooit hebben meegemaakt dat, als zij over straat liepen, sloten van autodeuren hoorden dichtklikken. Dat overkwam mij ook, tenminste, voor ik senator werd.[2]



  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Obama over Trayvon: Dat had ik zelf kunnen zijn” (19-07-2013), NOS