Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deux-pi·è·ces
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dameskostuum bestaande uit jasje en rok’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • (samenkoppeling) van deux en pièces [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord deux-pièces deux-pièces
verkleinwoord deux-piècesje deux-piècesjes

Zelfstandig naamwoord

de deux-piècesm

  1. (kleding) tweedelig damespakje bestaande uit jasje en rok
    • Zij was opzichtig gekleed in een klassieke deux-pièces met lange revers die glad om haar krakende heupen spande. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen