• de·te·ri·o·re·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deterioreren
deterioreerde
gedeterioreerd
zwak -d volledig

deterioreren

  1. ergatief slechter worden, kwaliteit of niveau verliezen, minder waard worden
     Bovendien tonen onze resultaten aan dat bij patiënten de prestaties op taken die beroep doen op aandacht, psychomotorische, executieve en visuoperceptuele functies significant deterioreren.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jurgen Lemiere
    “Huntington's Disease: Early Detection and Progression of Cognitive Changes in Patients and Asymptomatic Mutation Carriers” (2004), Leuven University Press, Leuven, ISBN 9789058674227, p. 11