desolaat
- de·so·laat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troosteloos’ voor het eerst aangetroffen in 1509 [1]
- Van de Latijnse desolatus
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | desolaat | desolater | desolaatst |
verbogen | desolate | desolatere | desolaatste |
partitief | desolaats | desolaters | - |
desolaat
- verlaten, woest
- in ontredderde toestand
- ▸ 'Begrijp je niet dat ik er nu helemaal alleen voorsta?' Het desolate gevoel dreef haar langzaam maar zeker naar een afgrond waarvan ze weg wilde blijven.[2]
- diep bedroefd
- een desolate boel
- failliet (ouderwets)
- Het woord desolaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "desolaat" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "desolaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be