descomponer
- des·com·po·ner
descomponer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
descomponer |
descomponía |
descompuesto |
volledig |
- overgankelijk (taalkunde) ontleden
- ontbinden , afbreken
- ontregelen, in de war sturen
- [1] analizar
- [2] podrir
- [3] desarreglar,descompaginar