denn
- IPA: /den/
- Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *dani
denn o
- denn
denn
- dan ook, omdat, want
- «Max geht es schlecht, denn er hat einen ganzen Kuchen gegessen.»
- Max voelt zich niet lekker, hij had dan ook een hele taart opgegeten.
- «Max geht es schlecht, denn er hat einen ganzen Kuchen gegessen.»
- dan; ter vervanging van als, om als als te verkomen
- «Rousseau ist als Schriftsteller viel bekannter denn als Musiker.»
- Rousseau is als schrijver veel bekender dan als muzikant.
- «Rousseau ist als Schriftsteller viel bekannter denn als Musiker.»
denn
- dan; een woord zonder duidelijke betekenis
- «Wo bleibt er denn?»
- Waar blijft hij dan?
- «Wo bleibt er denn?»
denn
denn