• denk·rim·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord denkrimpel denkrimpels
verkleinwoord denkrimpeltje denkrimpeltjes

de denkrimpelm

  1. een diepe frons in de huid van het voorhoofd tijdens het diep nadenken
     Ik zag een denkrimpel tussen zijn ogen, zo'n verticale waarvan je weet dat die over een jaar of twintig permanent zichtbaar zal zijn.[1]
     Aan tafel declameert Brennan vol vuur WB Yeats-gedichten, die vooral bij de niet-Britten in het gezelschap nog een extra denkrimpel opleveren. Ook bij oosterbuur Martin, die, ondanks zijn bekentenis dat hij bij sommige gedichten 'keine Ahnung' heeft, de sfeer én de heerlijke maaltijd roemt: zelfs hij beleeft een topavond.[2]
  1. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  2.   Weblink bron
    Leo van Marrewijk
    “Wild, west, wier in Ierland” (28-07-2017), Tubantia