denazificeren
- de·na·zi·fi·ce·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
denazificeren |
denazificeerde |
gedenazificeerd |
zwak -d | volledig |
denazificeren [1]
- ontdoen van de invloed van het in Duitsland voor en tijdens de WO II heersende nationaalsocialisme
- het 'nazificeren' van Duitsland gebeurde in 1933 in een paar weken, voor het denazificeren zijn tientallen jaren nodig geweest
- Er leven naar schatting nog nog zo’n 42.000 overlevenden van de nazi-wreedheden in Oekraïne. Het moet voor hen heel pijnlijk zijn om te horen dat de Russische president Poetin hun land aanvalt, onder het voorwendsel dat hij het land wil “denazificeren”. [2]
- Het woord 'denazificeren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.