Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dek·ten af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afdekken

dekten (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afdekken
    • Wij dekten af. 
    • Jullie dekten af. 
    • Zij dekten af. 

Gangbaarheid