Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deel·heb·ben
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deelhebben
had deel
deelgehad
onregelmatig volledig

Werkwoord

deelhebben

  1. absoluut ~ aan deel zijn van iets en er mede verantwoordelijk voor zijn
    • Alle mensen zullen op basis van een algemeen kiesrecht deelhebben aan alle geledingen van het landsbestuur. 
Vaste voorzetsels
  • deelhebben aan

Gangbaarheid