• de fac·to

de facto

  1. in feite, wat in de praktijk geschiedt, eventueel in contrast met wat er in theorie of juridisch zou moeten plaatsvinden.
     Aan een nieuwe veiligheidswet voegden rechtse politici een amendement toe dat hennep de facto gelijkstelt aan cannabis. De plant mag nog wel geteeld worden voor de vezels en de bladeren, maar de bloemen mogen niet meer verkocht worden. "Economisch onhoudbaar", noemt de Calabrese ondernemer Mattia Cusani dat.[1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘feitelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1510 [2]