Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ta·ka·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord datakabel datakabels
verkleinwoord datakabeltje datakabeltjes

Zelfstandig naamwoord

de datakabelm

  1. een kabel waardoor o.a. het internetverkeer wordt geleid
    • Dan is de benodigde 50 procent van de 3.200 huishoudens en bedrijven in het buitengebied van Hof van Twente gehaald en kan netbeheerder Cogas beginnen met de aanleg van de snelle datakabel. [1] 
    • Sinds de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst MIVD samen met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst AIVD zich ook op internetverkeer richten, oriënteren de diensten zich verder op knooppunten van snelle datakabels. Waar de rest van het buitengebied van Berkelland momenteel aangesloten wordt op een snel glasvezelnetwerk, lijkt Kamp Holterhoek al langer een eigen aftakking te hebben van de datakabel TReNT die onder meer Enschede en Nijmegen verbindt. [2] 
    • Haaien hebben het af en toe ineens voorzien op datakabels die op de bodem van de zee liggen. In 1985 werden er voor het eerst haaientanden gevonden in een glasvezelkabel die bij de Canarische eilanden ligt. Gedacht wordt dat de signalen die door de kabels lopen, voor haaien lijken op de elektrostatische lading van hun prooien. [3] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen