• da·ri

dari voorzetsel om herkomst,begin of uitgangspunt mee aan te duiden:

  1. plaats: van, uit, vanuit, vanaf
    «Dia berangkat dari Rotterdam menuju Surabaya. »
    Hij vertrok van/uit Rotterdam naar Soerabaja.
    «Saya dari Belgia. »
    Ik kom uit België.
  2. richting: door
    «Ia masuk dari pintu belakang»
    Hij kwam door de achterdeur.
  3. tijd: van, vanaf, sinds
    «Rapat berlangsung dari pukul 10.00 sampai 18.00.»
    De vergadering duurd van(af) 10:00 tot 18:00 uur.
    «dari dulu/tadi»
    sinds enige tijd
  4. oorzaak: vanwege, omdat
    «Hal itu dilakukannya dari kemauannya. »
    Hij deed dat omdat hij het zelf wilde.
    «dari sebab itu »
    vanwege deze reden, daarom
  5. samenstelling, eigenschap, bezit: van
    «Cincin ini terbuat dari emas murni»
    Deze ring is gemaakt van puur goud
    «sepotong dari kué ini»
    een stuk van deze koek
    «Ini rumah dari notaris.»
    Dit is het huis van de notaris.
  6. bij vergelijkingen: dan
    «Harganya lebih mahal dari emas.»
    Het is duurder dan goud.
  7. verwijdering: van
    «Jauhkan dirimu dari perbuatan itu.»
    Weerhoud jezelf van deze daad
    «menghindarkan diri dari bahaya maut»
    terugdeinzen van levensgevaar