• dans·ma·nie
enkelvoud meervoud
naamwoord dansmanie dansmanieën
dansmanies
verkleinwoord - -

de dansmaniev

  1. (pejoratief) rage waarbij mensen veel gaan dansen, vaak een bepaalde stijl
     Het herstellen van fatsoen was echter geen exclusief confessionele aangelegenheid: ook de socialistische AJC (waar men de Internationale verving door het Wilhelmus) maakte zich "na de onstuimige bevrijdingsfeesten zorgen of de voordien zo gedisciplineerde leden nog wel in de hand zijn te houden" en het ANJV keerde zich tegen de ‘dansmanie’ en de omgang van meisjes met Canadezen.[1]
  1.   Weblink bron “Zedelijkheids offensief” (23 mei 1987) op nrc.nl