Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·or·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagorde dagorden
dagordes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dagorde v/m [1]

  1. de agenda van een vergadering of bijeenkomst
    • Indien geen daar reactie op komt, wordt het onderwerp op de dagorde geplaatst van de algemene vergadering bij Volkswagen op 28 november.'[2] 
    • Belangrijkste punt op de dagorde is altijd de vraag op welke dag het kerstavondfeest wordt gehouden. In de regel raken de verklede gezellen het snel eens over de 24e december. Ook andere thema’s zoals de parkingplaatsen voor rendieren op woningdaken worden besproken tijdens het congres, dat in 1957 voor het eerst werd georganiseerd door het attractiepark Bakken.[3] 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen