dagbesteding
- dag·be·ste·ding
- samenstelling van dag en besteding
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagbesteding | dagbestedingen |
verkleinwoord | dagbestedinkje | dagbestedinkjes |
de dagbesteding v
- de tijdsbesteding van iemand op een dag.
- De geestelijk en lichamelijk beperkte mensen werd dagbesteding aangeboden.
- ▸ ‘Ik was zo vaak mogelijk mijn handen. Een cliënt die snottert, sturen we naar huis. Maar in de praktijk is dat moeilijk. Wanneer is iemand verkouden genoeg om naar huis te sturen? Voor veel van onze cliënten is de dagbesteding een belangrijke plek, ze kunnen niet altijd lang thuis blijven.[1]
- Het woord dagbesteding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Charlotte Huisman“Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant