• daar·bo·ven
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     boven  
 persoonlijk     erboven  
aanwijz.   nabij     hierboven  
  veraf     daarboven  
  vragend/betrekk.     waarboven  

(scheidbaar)
daarboven

  1. boven dat, boven die
    • Daarboven zie je de toppen van de Alpen. 
     Haar nieuwsgierige blik gleed over de kleding van Claudette. (...) Heel geraffineerd. Zwarte laarzen met daarboven nauwsluitende jeans.[1]
     Ze zeiden dat het de koudste winter sinds honderd jaar was of in elk geval zo ver terug in de tijd als iemand zich kon herinneren. Het kwik daalde soms tot rond de -40, hoewel de wind minder erg was dan daarboven op de vlakte.[2]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]