• cur·sus·duur
enkelvoud meervoud
naamwoord cursusduur -
verkleinwoord - -

de cursusduurm

  1. tijdsverloop waarin een samenhangende reeks lessen over een onderwerp of van een opleiding kan worden gevolgd
     Eind jaren zeventig slaagden de universiteiten er nog in om massaal de richtlijn te omzeilen dat de cursusduur bij voorkeur tot vier jaar beperkt moest blijven.[1]
     In workshops van één tot drie dagen maken derdejaars leerlingen twaalf, dertien per groep een korte speel- of animatiefilm. Ze leren een verhaalopbouw schrijven, de camera bedienen, ze leren wat over licht, over monteren en ze leren acteren. (…) Scholen betalen, afhankelijk van de cursusduur, een bijdrage tussen de 200 en 400 euro.[2]
  1.   Weblink bron
    Cor van der Heijden
    “Universiteit van de ongepaste afkorting” (4 oktober 2003) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Jacqueline Kuijpers
    “Filmtalent moet bovendrijven” (26 april 2003) op nrc.nl