• cruc·co
  • Oorspronkelijk een scheldwoord voor Slavische volkeren. Het woord zou ontleend zijn aan het Servo-Kroatische kruh ("brood").[1]
enkelvoud meervoud
il crucco i crucchi

crucco m

  1. (scheldwoord) mof, Duitser
    «Quel crucco mi ha rubato la macchina!»
    Die mof heeft mijn auto gestolen!
  1. Manlio Cortelazzo, Maurizio Zolli, Dizionario etimologico della lingua italiana (Bologna: Zanichelli, 1999).