Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • corps·kap·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord corpskapper corpskappers
verkleinwoord corpskappertje corpskappertjes

Zelfstandig naamwoord

de corpskapperm

  1. (beroep) iemand die voor een corps als kapper fungeert
    • De studentenvereniging had een eigen corpskapper waar alle leden hun haar lieten knippen. 

Gangbaarheid