concessieperiode
- con·ces·sie·pe·ri·o·de
- samenstelling van concessie zn en periode zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concessieperiode | concessieperioden concessieperiodes |
verkleinwoord |
de concessieperiode v
- periode dat een bepaalde onderneming het alleenrecht heeft om een bepaalde dienst te leveren
- ▸ Pittig Hij loopt vooruit op 2016, als de nieuwe concessieperiode begint. Gesprekken over de toekomst met NPO-directeur Hagoort zijn al gaande. "Maar dit kan niet alleen aan de publieke omroep worden overgelaten.[1]
- ▸ Kamer en kabinet willen dat de NS, waarvan de Staat 100 procent aandeelhouder is, het recht om te rijden op het hoofdrailnet 'onderhands' gegund wordt. Dat wil zeggen dat er geen openbare aanbesteding komt waaraan ook andere vervoerders kunnen meedoen. De nieuwe concessieperiode loopt van 2025 tot 2035.[2]
- Het woord 'concessieperiode' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“Plasterk wil tv-bestel vernieuwen” (Zaterdag 2 januari 2010, 15:24), NOS
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“Bijna hele Kamer tegen meer concurrentie op het spoor” (Dinsdag 1 november, 22:58), NOS