comitélid
- co·mi·té·lid
- samenstelling van comité en lid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | comitélid | comitéleden |
verkleinwoord | comitélidje | comitélidjes |
het comitélid o
- iemand die deeluitmaakt van een comité.
- Het comitélid was aanwezig op de vergadering.
- Het woord comitélid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "comitélid" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be