claviger
- cla·vi·ger
- van Latijn claviger "sleuteldrager"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | claviger | clavigers |
verkleinwoord | - | - |
de claviger m
- iemand die de toegang bewaakt
- Ik was een keer op school een nieuwe vulpen kwijtgeraakt (…) Ik was bij de claviger geweest; die had hem niet gevonden. [1]
- Het woord claviger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "claviger" herkend door:
10 % | van de Nederlanders; |
5 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Bornstein, F.."Blaugrund" in: De Gids. jrg. 135 nr. 1/2 (1972) Stichting De Gids, Amsterdam; p. 71/72; geraadpleegd 2018-07-13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be