1. Claves van haagbeukenhout.
  • cla·ves
  • [1] van (Cubaans) Spaans claves; op te vatten als clave met de uitgang -s
    Het Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden (2e druk, 1997) noemt een herkomst via het Frans uit het Latijn, maar zowel Spaanse als Franse bronnen gaan ervan uit dat het woord in Cuba is ontstaan.[1][2][3]
  • [2] van Latijn claves

de clavesmv

  1. (muziek) percussie-instrument dat bestaat uit twee hardhouten staafjes die ritmisch tegen elkaar worden geslagen.
    Deze meervoudsvorm is gebruikelijker dan het enkelvoud clave
    • "L’autunno di Christina" is af, op één dingetje na: de claves, een percussie-instrument bestaande uit twee houten stokjes. Torstensson heeft claves voorgeschreven op een toonhoogte die je niet zomaar in de winkel kunt kopen, dus heeft hij de slagwerkers beloofd ze zelf te maken – nauwgezet handwerk. [4]
    • ‘Crawl’ is een Balkan ballad met een Ethiopische sax, Cubaanse claves en een mandoline die zo uit een spaghettiwestern weggelopen zou kunnen zijn. [5]
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord clavis
35 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[6]


claves mv

  1. (muziek) claves
vervoeging van
clavar

claves

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van clavar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van clavar