Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ci·ty·bike
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘fiets voor in de stad’ voor het eerst aangetroffen in 1993 [1]
  • samenstelling van  city  en  bike  afgeleid van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord citybike citybikes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de citybikem

  1. comfortabele stevige fiets die vooral geschikt is voor dagelijks gebruik, kan variëren van opgetuigde mountainbike tot omafiets

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen