enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cicatrice     la cicatrice     cicatrices     les cicatrices  

cicatrice v

  1. (medisch) (figuurlijk) litteken
  1.   Weblink bron cicatrice in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
vervoeging van
cicatrizar

cicatrice

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizar
vervoeging van
cicatrizarse

cicatrice

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cicatrizarse