chefschap
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- chef·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chefschap | chefschappen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het chefschap o
- het chef zijn
- ▸ En Emma is een journalistiek zwaargewicht; ze ruilt het chefschap van de economieredactie in, om weer zelf verhalen te gaan opsporen en maken.”[1]
Gangbaarheid
- Het woord chefschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “NOS presenteert nieuwe televisieverslaggevers Haagse redactie” (12-05-22,), Tubantia