cheesecake
  • cheese·cake
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cheesecake cheesecakes
verkleinwoord

de cheesecakem

  1. kaas gemaakt van zachte kaas zoals bijvoorbeeld kwark, roomkaas, MonChou, hüttenkäse of ricotta
     Maar liefst 29 mensen meldden zich aan voor een gratis taart. Dat is best veel, want er wonen maar 26 mensen in de gemeente Nunspeet die vandaag hun verjaardag vieren. Een paar klanten komen dan ook van buiten de gemeente voor de cheesecaketaart.[2]
     De cheesecake van aardappel is net klaar. De aardappelchip komt knapperig uit de oven. "Beetje puree, wat eiwit er doorheen en een beetje zout." Dat de aardappel saai gevonden wordt, vindt Naresh niet verwonderlijk. De consument is weinig bekend met de mogelijkheden. Daar moet verandering in komen, vindt hij.[3]
  1. cheesecake op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Schrikkeldag: liever geen baby, maar wel gratis taart” (Zaterdag 29 februari 2020, 19:20), NOS
  3.   Weblink bron “De aardappeloogst is feest in Groningen” (Zaterdag 8 oktober 2016, 22:03), NOS