Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chan·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

chanten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
chanten
chantte
gechant
zwak -t volledig
  1. het ritmisch spreken of het zingen van woorden of geluiden
     Het gehuil van baby’s wier moeder een toontaal spreekt, zoals Mandarijn, is veel melodieuzer en zou zelfs op ‘chanten’ lijken – het ritmisch spreken of het zingen van woorden of geluiden.[1]
     Het voorwerp helpt bij het opzeggen van mantra’s: heilige gebedsregels die hindoes dichter bij (de godheid) krisjna moeten brengen. Het steeds sneller herhalen ervan heet ”chanten”. „Hare krisjna, krisjna, krisjna.”[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    drs. N. C. van Velzen
    “Door Postma” (23/08/2016), HP de Tijd
  2.   Weblink bron
    Eunice Hoekman-van Stuijvenberg
    “Mantra’s en een orakel in het Bijbels Museum” (24-04-2008), Reformatorisch Dagblad