cegar
- ce·gar
cegar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cegar |
cegaba |
cegado |
volledig |
- onovergankelijk blind worden
- overgankelijk verblinden, blind maken
- blinderen, dichtmetselen
- [2] deslumbrar
cegar v
- (spreektaal) rotwijf [1]
- (spreektaal) slet, sloerie
- «Manu, il drague que des cegars quand il va en boîte.»
- Manu gaat alleen maar achter sloeries aan als hij naar de disco gaat. [1]
- «Manu, il drague que des cegars quand il va en boîte.»