catering bij een feestje
  • ca·te·ring
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘verzorging van maaltijden of feesten’ voor het eerst aangetroffen in 1972 [1]
  • uit het Engels cater [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord catering
verkleinwoord

de cateringm

  1. verzorging van maaltijden bij feesten en bijeenkomsten
    • Tijdens het congres was de catering heel goed want er was een prima lunch. 
  2. de gehele technische verzorging van een feest of bijeenkomst
    • Het is Brazilië gedurende deze Spelen niet gelukt om de tergende economische en politieke problemen in het land binnenshuis te houden: de karige en simpele faciliteiten in het olympisch dorp, de beperkte werkomstandigheden voor journalisten en de bezuinigingen op catering en mankracht maken duidelijk: het geld is op. Henk [3] 
  3. bedrijf dat zorg voor maaltijden
     'Dat wordt dus weer de catering bellen! ' zei ze op een onverwacht luchtige toon.[4]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]