• cas·sis
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drank van zwarte bessen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cassis
verkleinwoord

de cassisv / m

  1. (drinken) paarse frisdrank met de smaak van zwarte bessen die vaak koolzuur bevat
    • Tijdens het eten dronk ik een glaasje cassis. 
97 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]