casse v

  1. (spreektaal) vechtpartij
    «Il va y avoir de la casse
    Dat wordt vechten. [1]
  2. (spreektaal) gedonder
    «C'est sûr qu'il va y avoir de la casse
    Daar komt zeker gedonder van. [1]
vervoeging van
casser

casse

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van casser
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van casser
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van casser


  • IPA: /kɑse/, /kɑsə/

casse v

  1. (religie) kistje voor het bewaren van relikwieën
  1.   Weblink bron casse in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr