• can·ta·bi·le
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘bijwoord: zangerig’ voor het eerst aangetroffen in 1772 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cantabile cantabile's
cantabiles
verkleinwoord - -

het cantabileo [3]

  1. zangerige stijl of passage van zowel vocale als niet-vocale muziekstukken

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord
cantabile [4]

  1. (muziek) (van muziekpassages:) zangerig uit te voeren
43 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[5]