[1] cadetten
  • ca·det
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘student aan militaire school’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
  • Leenwoord uit het Frans. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cadet cadets
cadetten
verkleinwoord cadetje cadetjes

de cadetm

  1. een student aan een militaire school
    • De cadetten aan de militaire school studeren in juli af. 
     Een ss-cadet die bang was voor een dode oude manGeen wonder dat er geen eind aan de oorlog in de Oeral kwam.[3]
  2. (België) een jonge sportbeoefenaar
    • De cadetten speelden een vrienschappelijke wedstrijd. 
93 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]