Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buurt·club
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurtclub buurtclubs
verkleinwoord buurtclubje buurtclubjes

Zelfstandig naamwoord

de buurtclubm

  1. (sport) sportvereniging van en voor buurtbewoners
     Het is in de grond een buurtclub, zegt de woordvoerder van Cukaricki, Aleksandar Petrovic. Maar wel eentje met bijna honderd jaar geschiedenis. Een roerige, bovendien. Het had maar een haartje gescheeld of de club was er niet meer geweest.[1]
     Een man die een ei uitbroedt waaruit een bodybuildende dwerg verschijnt, een suïcidale koala achter een piano en een vintage seksfilm met zombies: Getafe haalde jarenlang de vreemdste capriolen uit om het stadion een keertje vol te krijgen. Zonder resultaat: Getafe, een buurtclub uit Madrid, bleef een lelijk eendje waar de fans niet voor warmliepen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Het piepkleine FK Cukaricki ging bijna failliet op een schuld van 10 miljoen” (Donderdag 4 augustus 2022, 06:21), NOS
  2.   Weblink bron
    Marco Hochgemuth
    “Voetbalclub Getafe heeft geen zombies of koala's meer nodig voor vol stadion” (Donderdag 20 februari 2020, 06:23), NOS