• buur·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord buurhuis buurhuizen
verkleinwoord buurhuisje buurhuisjes

het buurhuiso [1]

  1. huis dat gelegen is op een perceel naast het eigen huis; het huis van de buren
     'Met Gote,' roept Dora hard, en ze wijst opnieuw naar het buurhuis.[2]
     Het vuur sloeg over naar een van de buurhuizen. Daar bleef de schade beperkt. Twee agenten en een van de bewoners zouden rook hebben ingeademd. De brandweer had het vuur snel onder controle.[3]
     De brand begon in een bijgebouw achter een huis. Het vuur sloeg over naar een buurhuis.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Weblink bron “Man opgepakt voor brand in huis Limburg” (zaterdag 26 december 2015, 03:47), NOS
  4.   Weblink bron “Brand in woningen Elburg” (05-10-2012), Tubantia