• bun·gee·jump
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord bungeejump bungeejumps
verkleinwoord

de bungeejumpm

  1. een door een elastiek aan de voeten gebroken diepe val
     De Spaanse politie zegt dat er grote veiligheidsfouten zijn gemaakt bij een bungeejump vorige maand. Bij die sprong kwam een Nederlands meisje om het leven. Ze viel van 40 meter hoogte naar beneden. De rivier onder het viaduct waar ze vanaf sprong, stond droog.[1]
     Man gewond na val bij bungeejump-attractie in Balkbrug[2]
     Een Australiër heeft het wereldrecord bungeejumpen binnen 24 uur verbroken. Jay Phoenix sprong 150 keer naar beneden binnen 21 uur. Het oude record stond op 106 bungeejumps.[3]
vervoeging van
bungeejumpen

bungeejump

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungeejumpen
    • Ik bungeejump. 
  2. gebiedende wijs van bungeejumpen
    • Bungeejump! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungeejumpen
    • Bungeejump je? 
  1.   Weblink bron “'Grote fouten bij fatale bungeejump Nederlandse'” (Woensdag 23 september 2015, 14:57), NOS
  2.   Weblink bron “Man gewond na val bij bungeejump-attractie in Balkbrug” (Zaterdag 8 juli 2017, 17:46), NOS
  3.   Weblink bron “Australiër heeft bungeejump-record” (Vrijdag 4 oktober 2013, 11:24), NOS