Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·res·tau·rant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenrestaurant buitenrestauranten
verkleinwoord buitenrestaurantje buitenrestaurantjes

Zelfstandig naamwoord

het buitenrestauranto

  1. een eetgelegenheid waar de gasten in de buitenlucht de maaltijd kunnen gebruiken
     Ze waren net klaar met hun kalfsvlees en er zat nog wijn in hun glas, de nachtegaal krijste een klein stukje boven hun hoofd, de bloemengeur in de schemering was bedwelmend en misschien hadden ze, ondanks bepaalde belemmeringen in de keuze van eten en drinken, toch het gevoel gekregen dat ze helemaal op zichzelfop een mooi buitenrestaurant zaten, zonder dat ze op de tijd hoefden te letten en met hetzelfde democratische recht op plezier en vrije tijd als alle anderen.[1]
     Ook de horecaondernemers richten hun terrassen op het water. Sterren-chef Dennis Huwaë geeft deze zomer zijn terras zelfs een complete make-over en maakt er het buitenrestaurant Baro van, met palmen, platanen, lampjes aan snoeren, dromenvangers en typische vakantiegerechten, zoals de taco el pastor, oesters met mezcalschuim en grote kannen sangria.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Weblink bron “Als het zomer is, wil je een terras aan het water: dit zijn heel fijne om neer te strijken” (15-07-2022), Tubantia