Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·licht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenlicht buitenlichten
verkleinwoord buitenlichtje buitenlichtjes

Zelfstandig naamwoord

het buitenlichto

  1. lamp in de open lucht
     Als ze er echt zeker van wilde zijn dat ik haar geknipper zou zien, had ze het felle buitenlicht moeten gebruiken in plaats van de zwakke zaklamp.[2]
  2. licht dat schijnt in de open lucht
     Klaver pleit ervoor dat kinderen onder schooltijd zeker een uur buitenspelen om de ogen te sparen. Het buitenlicht is belangrijk, omdat buiten in het oog de stof dopamine wordt aangemaakt, die ervoor zorgt dat het oog rond blijft en de cellen intact.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Advies om bijziend kind te voorkomen: weg van telefoon en naar buiten” (13-12-2017), NOS